Zonder ganzen maar met een straaljager door het eeuwige theater heen

De opvatting dat het theater iets van een wiel heeft dat twee keer is uitgevonden (een keer in de Antieke beschaving van de Grieken en een keer in de Middeleeuwen) is in bepaalde kringen een heersende opvatting. Je vindt deze visie onder meer terug in de Theatergeschiedenis van de Nederlanden maar ook al in het werk van Leo van Puyvelde, De geestelijke spelen in de Middeleeuwen, 1913. Dat er tussen deze twee periodes niets zou zijn gebeurd wat ook maar enigszins duidt op een theatrale voorstelling van zaken is op zijn minst bevreemdend. In ieder geval bestonden er toen wel rondtrekkende kunstenmakers, vertellers en muzikanten. Maar omdat het hier dan gaat om orale bezigheden, dus niet uitgesproken literair, is men zo welwillend geweest om deze theatervormen in de traditionele geschiedschrijving weg te laten.

De manier waarop het theater in de Middeleeuwen opnieuw haar intrede doet heeft opvallende overeenkomsten met het ontstaan van het Griekse theater: uit de religie, via koorzang naar de trope, een gezongen prozatekst over het thema van een feestdag ( bijvoorbeeld Kerst of Pasen ). Vaak werden deze liederen verpakt in de vorm van een vraag- en antwoordspel.

De dramatische structuur van het Middeleeuwse theater is episch/episodisch, er wordt fundamenteel een bekend verhaal verteld uit Genesis, het leven van een heilige, enz. Later, veel later heeft Brecht ( 1898-1956 ) de term episch gekozen voor, en toegepast op het politieke theater wat hij voor ogen had. Uitgaande van een -algemeen- bekend verhaal wilde hij dat de toeschouwer vrij zou zijn van verwachtingen om ondertussen de aandacht te kunnen vestigen op het spel van de mogelijkheden. Populair gezegd was het verhaal voor Brecht een soort abc-tje waar je je als toeschouwer dan ook niet al te druk om hoefde te maken.

We kunnen aan de hand van het schema wat Brecht toendertijd heeft opgesteld een onderscheid maken tussen het episch- (open) en het dramatisch (gesloten) theater waar bijvoorbeeld de 17de-eeuwse klassicistische stukken een voorbeeld van zijn. Om alle uitwassen en kenmerken van deze indeling los te laten op de theatergeschiedenis en al haar opponenten gaat hier te ver. Wel kunnen we het theater vandaag de dag beschouwen als een kruispunt waarop theatermakers teruggrijpen en commentaar leveren op oudere tradities, inspiratie op doen bij niet-westerse theatervormen, andere kunstdiciplines binnen hun werk integreren en het gebruik van audiovisuele media niet schuwen of zelfs noodzakelijk achten. Met dank aan Ronald Geerts ( Theatersociologie en - geschiedenis, vrije universiteit Brussel ).